De telefoon is zo’n makkelijk apparaat. Als je contact wilt, dan bel je gewoon even. Alleen voor mij was de telefoon een instrument, dat al wat met communiceren te maken had nog erger maakte. Behalve dat ik al niet wist wie de ander was, die opbelde, wist ik ook nog niet wat hij zou gaan vragen, laat staan dat ik wist wat ik dan moest zeggen. Dit idee nam zulke grote proporties aan, dat ik de telefoon absoluut niet aannam. Niet als kind, maar ook niet later toen ik ging werken. Hoe ik het voor elkaar kreeg wist ik niet, maar als de telefoon ging, moest ik altijd net ergens anders zijn. En het gekke was, het werd nog geaccepteerd ook, zo dacht ik. Ik werkte op een bibliotheek, een openbare dienst waar vele klanten belden, maar mij kregen ze dus nooit aan de lijn. Eenmaal getrouwd, wist ik het ook zo te draaien dat ik of niet zelf belde of de andere partij liet terugbellen en natuurlijk nam ik die telefoon dan nooit op. In de loop der jaren, naarmate ik toch steviger werd, heb ik in ieder geval geleerd om, zij het goed voorbereid, zelf te bellen. En ook neem ik de telefoon nu wel op. Dit nadat ik mezelf heb kunnen overschrijven*dat er geen fout antwoord bestaat, dat ik kan en mag vragen aan de ander, en dat ik bedenktijd mag vragen. Van harte gaat het nog steeds niet. Geregeld voel ik nu de overwinningsroes dat ik het nu toch maar doe.
Liesbeth